Herinneringen aan de crisisjaren in
Maastricht Ik kwam zonder werk. Dan
kreeg je geen ander werk of je moest een kruiwagen als een kerktoren hebben, anders kwam
je nergens aan de slag. Ik was thuis, ik was vrijgezel. Mijn pa had behoorlijk werk, die
verdiende wel, dus had ik wel te eten, maar ik ging toch steuntrekken, zoals ze dat
noemden. Tweemaal per dag naar de Boschpoort, dopje zetten. Toen ging ik vrijdags mijn
geld halen op het stadhuis. De man die aan het loket zat, de rooi V., die was politieagent
geweest.
Ik kreeg zes Hollandse guldens steun. Ik woonde thuis maar was zogenaamd alleen; je
moest de boel belazeren! Toen zei ik tegen die man: Is dat alles?
Toen kreeg ik het naar mijn hoofd geslingerd: Schaam je je niet? Weet je wel dat
een gezin met een kind van elf gulden moet rondkomen en jij hebt hier wat te zeggen?
Ik pakte die zes gulden en was toen zo brutaal: Weet je wat je kunt, rooie, barst
met je zes gulden.
s Maandags daarop spring ik op de fiets naar België. Toen heb ik drie dagen
in België rondgefietst, toen kreeg ik werk aan het Albertkanaal in Herstal. Toen dat
gedaan was heb ik ook nog in Ougrée gezeten, boven Luik, aan die spoorbrug. Ik heb daar
nog op de mijn gewerkt.
Ik heb drie jaar gefietst van Maastricht naar Luik om hier
geen steun te hoeven trekken.
Sjeng Stokbroekx werkte in de crisisjaren dus in het
Waalse industriebekken; elke dag fietste hij naar en van zijn werk op de Bonne
Espérance, een mijn in Luik. Hij vertelt hier een anekdote naar aanleiding van de
grenscontroles aan de Belgisch-Nederlandse grens.
Ik ben eens een keer aangehouden. Toen was de
Zuid-Willemsvaart dichtgevroren, bij Klein Ternaaien. Het was veertien dagen voor
Kerstmis. Die vaste commiezen, die overdag de schepen inklaarden, konden niets doen; die
hadden ze in de nachtdienst gezet.
Ik kom daar, komt die naar buiten toe. Ik was hartstikke geladen; ik had nog twee
radiolampen bij me voor mijn zuster, die waren daar veel goedkoper.
Zegt die tegen me: hebt u iets meegebracht?
Ik kon moeilijk zeggen: Nee.
Ik zeg: Ja, ik heb wat levensmiddelen meegebracht.
Komt u maar eens mee naar binnen. Ik naar binnen toe, die tas meegebracht, alles
uitgestald op de lessenaar.
Zo, zo, jongen, jij hebt je nogal goed voorzien.
Ik zeg: Mag dat misschien? Ik had al een smoes gereed: Meneer, ik fiets iedere dag 60
kilometer om aan de vreet te blijven, om niet ten koste van de Nederlandse regering en de
gemeente te zijn. Nu hebben we daar een kerstgratificatie gekregen in de vorm van
levensmiddelenbonnen. Het zou stom zijn om die weg te gooien.
Heb ik niets mee te maken, proces-verbaal! Komt u morgen terug, dan is de ontvanger hier,
zei hij.
Ik de dag erna er naar toe; die ontvangen kende mij goed,
want die stond s zomers altijd voor het kantoor te vissen en als ik daar langs kwam
zei ik hem altijd vriendelijk goedendag.
Wat is er aan de hand, zei hij.
Ik moest hier komen, ze hebben me gisteravond met een en ander
.
O, ben jij de zondaar? Hoe zat dat eigenlijk, hij heeft me er wel iets van verteld.
Ik zei: luister eens, hier op de Hollandse mijnen krijgen de mensen ook kerstgratificatie
in de vorm van geld, maar daar in Luik krijgen de mensen bonnen. Daar zijn allemaal
coöperatieve winkels aangesloten bij de mijn en daar kun je de bonnen te gelde maken.
Aangezien ik voor de Kerstmis ook wel wat kon gebruiken dacht ik: lever de bonnen in,
anders kan ik ze weggeven, dat vind ik jammer.
Dat is wel zo, maar je hebt daar twee radiolampjes bij je, zei hij.
Die moest ik toevallig hebben, zei ik.
Dan was de controlewet overtreden of zoiets, zei hij.
Ben ik naderhand moeten voorkomen. Ik geloof dat ik de 165ste was. Die 100 kilo boter, die
vijftig kilo suiker, die voor de zoveelste keer. En dat ging maar: boetes aan de lopende
band.
Toen kwam ik. Ik trok het medelijdenste gezicht ter wereld en ik daar het verhaal nog eens
verteld en nog eens aangedikt. En ik kreeg geen straf omdat ik zo ijverig was dat ik
iedere dag zo ver ging fietsen om de gemeente te ontlasten".
|